Ongerief is de wettelijke term voor alle negatieve ervaringen die proefdieren door dierproeven ervaren. Het is verplicht een indeling te maken naar licht, matig en ernstig ongerief, met als vierde categorie ‘terminaal’. Er wordt permanent naar gestreefd het ongeriefniveau zo laag mogelijk te houden.
De verhouding tussen de ongeriefcategorieën in 2024 is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Het percentage dieren dat licht ongerief ondervindt, is binnen de Universiteit Utrecht hoger (68%) dan binnen het UMC Utrecht (27%). Dit komt onder meer doordat er binnen de Universiteit Utrecht meer proefdieren worden ingezet voor praktisch onderwijs, wat meestal weinig ongerief geeft. In onderzoek van het UMC Utrecht worden dieren vaker geopereerd, waardoor de ongeriefniveaus hoger liggen.
Binnen de categorie licht ongerief worden ook de dieren gerekend die zonder voorafgaande handelingen gedood worden. Zij worden gebruikt als donor voor weefsel of organen. Deze categorie dieren wordt in Nederland geschaard onder de dierproeven. In andere Europese landen is dit niet het geval. In Nederland wordt het doden van dieren voor weefsel beschouwd als ‘relatieve vervanging’. In 2024 vielen van de 5.744 dierproeven met licht ongerief, 2.195 dierproeven (38%) in de categorie ‘gedood zonder voorafgaande handelingen’.
Terminaal betekent, dat alle handelingen aan het dier uitsluitend onder algehele verdoving worden verricht, dat het dier vervolgens niet meer bijkomt en dat het wordt geëuthanaseerd. Dit percentage is relatief laag (9%). Dit betekent niet, dat er zo weinig proefdieren gedood worden. De meeste andere proefdieren worden gedood nadat zij licht, matig of ernstig ongerief hebben ondergaan, omdat het voor het onderzoek nodig is hun weefsels te bestuderen.